Terug in de tijd van Landgoed Woudhuizen

Woudhuizen, Woldhuis, Woudhuis… Wil je weten waar die namen vandaan komen? Gert Reijnen, vrijwilliger van de campus en van IVN, is de geschiedenis van het landgoed ingedoken en vertelt er graag over.

Recente geschiedenis Thuisbasis van Campus Woudhuis is een voormalige boerderij uit 1865, inmiddels een gemeentelijk monument. Het witgeverfde landhuis met kleurige luiken voor de ramen naast de boerderij heet Het Woldhuis. Net als de boerderij is ook dat huis in 1865 gebouwd voor de familie Tutein Nolthenius op hun in 1860 gekochte landgoed. In 1975 verkochten de laatste bewoners van deze familie het landgoed aan Gemeente Apeldoorn. Het landhuis werd in 1978 aangepast voor natuureducatie door de voorgangers van IVN voor natuureducatie aan scholen uit het hele land. Het landhuis, dat door de bewoners in de buurt “het schooltje” wordt genoemd, heeft in 2019 een flinke opknapbeurt gehad. IVN blijft het huis gebruiken voor educatie over natuur en nu ook duurzaamheid. De boerderij wordt naar verwachting in 2021 gerestaureerd.

Foto: Thijs van Gennip

De familie Tutein Nolthenius kocht in 1860 het zuidwestelijke deel van een bestaand landgoed, dat ligt in de IJssevallei tussen Apeldoorn en de IJssel. Een groot deel van het landgoed bestond uit natte heidegrond, doorsneden door de Zutphense straat. Omdat begrazing met schapen van de heide in die tijd niet veel geld meer opbracht en meer te verdienen viel met de verkoop van hout, werd het gebied ontgonnen en beplant met bomen. Dat gebeurde met percelen waarop één boomsoort werd geplant. Als de bomen kaprijp waren, werd het gehele perceel geoogst. Om het landhuis status en een mooi aanzien te geven, werd een vijver gegraven. Voor het landhuis werd een grote weide aangelegd voor een mooi aanzien vanaf de Zutphense straat. Bij het landhuis werden ter verfraaiing verschillende soorten bomen geplant en bloembedden aangelegd en voor eigen gebruik een tuin voor groenten en fruit.

Om het gebied droger te maken werden afvoersloten gegraven naar de Grift, een eeuwengeleden gegraven waterafvoerkanaal ten oosten van het landgoed. Ook werden er op natte stukken grond naast elkaar greppels gegraven. Het zand uit de greppels werd er tussen opgeworpen. Op de zo ontstane hogere en dus drogere stukken werden bomen geplant. Dat worden rabatten genoemd. Op veel plekken zie je die nog. Er werden veel naaldbomen geplant, omdat die er goed groeiden.

Momenteel zie je niet meer zoveel van de productiekavels met één boomsoort en geplant in hetzelfde jaar. Vele jaren al zorgt Gemeente Apeldoorn voor het ontstaan van een bos met meer variatie, door het kappen van een deel van de bomen. Vooral naaldbomen worden gekapt. Daardoor komen ruimte en licht beschikbaar voor de groei van verschillende soorten loofbomen en struiken, die het goed doen op de leemhoudende zandgrond. Natuurmonumenten heeft in april 2020 het beheer van het landgoed overgenomen van de gemeente. Als je wilt weten wat er in het gebied gebeurde voor de familie Tutein Nolthenius het kocht, lees dan de geschiedenis die hierna kort is weergegeven.

Verder terug in de tijd Lang geleden was het gebied tussen Apeldoorn en de IJssel een nat gebied tussen de stuwwal en de IJssel. Het laaggelegen gebied was licht golvend. Door de vele waterloopjes en meertjes was het slecht toegankelijk. Er lagen uitgestrekte moerasbossen. Zo’n 700 jaar geleden bewerkten boeren al stukjes geschikte grond voor de productie van granen, melk, boter, kaas, eieren en vlees voor eigen gebruik en voor de verkoop in Deventer. Dat was toen een belangrijke handelsstad. Het bemesten van de akkers, die we enken zijn gaan noemen, gebeurde met een mengsel van gemaaide heide, strooisel uit het bos en mest van de dieren van de boerderij.

In de veertiende eeuw was er dringend behoefte aan meer grond voor akkerbouw en veeteelt wegens een flinke groei van de bevolking. Vanaf 1335 werd daarom begonnen met het droger maken van de IJsselvallei. De IJssel kreeg een dijk om het rivierwater te weren en de waterafvoer werd verbeterd door het graven van weteringen. Dat waren grotere afvoerkanalen, waarop sloten hun water konden lozen. Ook de grote wetering, die ten oosten van Woudhuizen ligt, werd toen gegraven. Door deze maatregelen werd het mogelijk het waterpeil te verlagen en de grond geschikt te maken voor akkerbouw, veeteelt en houtproductie. Het ontginnen door het verwijderen van bos gebeurde geleidelijk en is eeuwen doorgegaan.

De boerenbedrijven werden langzaam groter en er kwamen er meer. Ze werden goederen genoemd en waren aanvankelijk eigendom van herenboeren en religieuze instellingen, zoals gasthuizen in Arnhem en Deventer. Dat deze goederen tussen bossen lagen blijkt wel uit namen zoals Wolthuys en Woolthuys. Het gebied wordt daarom in de geschiedschrijving “Het land van De Woudhuizen” genoemd. De goederen hadden een oppervlak van 30 tot 68 hectare. Het moeten grote bedrijven zijn geweest met veel personeel. Rond de akkers stonden houtwallen met doornstruiken om vee en wild buiten te houden.

Uit een veetelling in 1526 voor de heffing van belasting door de Hertog van Gelre is bekend dat er in De Woudhuizen twaalf welvarende boeren woonden, met meerdere ossen en paarden als trekdieren. Voor het bemesten van de akkers of enken werd mest gebruikt uit de potstal, waarin heideplaggen werden gemengd met mest van schapen en koeien. In een latere periode werden de goederen eigendom van rijke mensen, die zij als investering gebruikten. Zij verpachtten de bedrijven aan boeren. Op enkele grote boerderijen hadden de eigenaren een herenkamer waar ze konden logeren voor het innen van de pacht en het jagen. In de periode tussen 1650 en 1750 waren de goederen vooral bezit van de adel, die toen de bestuurslaag van de samenleving vormde.

Van 1750 tot 1850 was de adel niet meer zo belangrijk en waren ook rijke kooplieden in het bezit van goederen in het land van De Woudhuizen. Niet alleen financieel rendement was belangrijk maar ook status. Het gebied veranderde door de aanleg van brede lanen met rijen bomen erlangs. De jacht was een populaire aanleiding voor het uitnodigen van gasten en het organiseren van feesten. Dames konden vanuit koetsjes meekijken hoe de heren te paard herten achtervolgden of zelf op vinkenjacht gaan. Het lanenpatroon uit die periode is bewaard gebleven. Ook de productie van elzenhakhout, als brandstof voor de koperwatermolens in Wenum-Wiesel was een goede bron van inkomsten.

Na 1850 werden steeds meer stoommachines ingezet. Zij werden ook gebruikt voor het droogpompen van kolenmijnen in de diepere koollagen. Brandhout werd daardoor minder belangrijk. Door buitenlandse concurrentie was Nederlands schapenvlees niet meer te verkopen en was de waarde van heidevelden gedaald. Nog een oorzaak was het toepassen van kunstmest, waardoor heideplaggen niet meer nodig waren voor de potstal. Op steeds grotere schaal werd heide ontgonnen en beplant. Vooral naaldhout was waardevol als stuthout in de mijngangen. En toen kocht Peter Marius Tutein Nolthenius in 1860 zijn ontginningslandgoed om in het gebied resterende heidevelden om te zetten in bos en er een landhuis en boerderij te bouwen. Een mooie plek inmiddels voor een stadslandgoed voor de bewoners van Apeldoorn en voor Campus Woudhuis.